Artikel 1: Bom op Blauwdorp

Op 27 november 1941, rond negen uur ’s avonds, viel een grote Engelse torpedo-bom op de Maastrichtse wijk Blauw Dorp. De trieste balans: 25 doden, circa 120 gewonden en ruim 140 vernielde of zwaar beschadigde woningen. De familie Paes behoorde tot de getroffenen. Lenie Paes vertelde ons het volgende verhaal.

Het is 27 november 1941, ’s avonds om een uur of negen, als het luchtalarm klinkt. Lenie Paes is vier jaar en ligt boven in haar kamertje aan de Ambachtsweg te slapen. Vader en moeder Paes besluiten niet naar de schuilkelder te gaan, net als de meeste buurtbewoners, want het gedreun van vliegtuigmotoren blijft achterwege. Enkele minuten nadat het ‘sein veilig’ heeft geklonken wordt de hemel boven Blauw Dorp plotseling fel verlicht door een lichtkogel. Vader en moeder Paes haasten zich naar buiten om het ongewone schouwspel te bekijken. Dan, zonder enige waarschuwing, horen ze een luid gekrijs en zien ze hoe een donker gevaarte met vleugeltjes en een staart van vuur vlak over de nok van hun huis vliegt. Als verstijfd blijven ze staan en zien hoe het ding even verderop, in de tuinen tussen de Gilden- en de Weryweg, de grond raakt. Vlak daarop klinkt een enorme ontploffing en worden ze van hun voeten geblazen. Als ze weer overeind komen en het stof begint neer te dwarrelen zien ze hoe hun buurt radicaal is veranderd. Vrijwel het hele huizenblok achter de Ambachtsweg ligt in puin. Links en rechts breekt brand uit en overal klinkt het gehuil van de gewonden. Ook de bovenverdieping van hun huis is gedeeltelijk ingestort, maar gelukkig hoort vader Paes zijn jongste dochter Lenie om hulp roepen. Via het puin weet hij zich een weg naar boven te banen en vindt Lenie ongedeerd in haar bedje. Aan de andere kant van de slaapkamer, waar het bed van een ouder zusje stond, was de hele muur ingestort. Had ze daar gelegen, dan had Lenie het waarschijnlijk niet overleefd. Lenie weet zich nog te herinneren hoe haar vader uit het donker opdoemde, helemaal grijs van het stof en de haren recht overeind. Hij droeg haar langs het puin naar beneden, want de trap was geblokkeerd.

Ook zag ze hoe het huis aan de overkant brandde als een fakkel, het gevolg van een omgevallen kachel. De vonkenregen waarmee dit gepaard ging, zou later die avond ook vrijwel de rest van hun huis verwoesten. Maar dat maakte de familie Paes niet meer mee. Nog trillend van de doorstane emoties werden Lenie, haar ouders en haar oudere zusje, opgevangen bij mensen aan de Hertogsingel. De dag na het bombardement trokken ze in bij de zus en zwager van vader Paes, aan de Ruttensingel. Stel u voor! Naast het gezin van tante Paes was in dat kleine huisje ook al een gezin uit Rotterdam ingehuisd. Zes weken later konden Lenie en haar familie terecht in een zaaltje naast de Koepelkerk. Lenie kan het zich nog goed herinneren: “In dat zaaltje hadden ze met schotten kleine hokjes getimmerd, en één van die hokjes werd ons thuis. We hebben er meer dan twee jaar gewoond. Wij hadden geluk want onze woning aan de Ambachtsweg werd herbouwd. Een paar dagen vóór de bevrijding konden we er weer in. Ik hoor mijn vader nog zeggen: Miljaar, straks komen de Amerikanen en dan gaat het huis misschien weer plat! Ik herinner me nog duidelijk dat ik in die dagen een Duitse V1-raket voorbij zag vliegen, en dat de mensen in de buurt toen meenden dat zo’n zelfde ding in 1941 bij ons was neergekomen. Mijn moeder zei altijd: zolang ze lawaai maken is er niks aan de hand, maar als ze ineens stil worden moet je zo snel mogelijk naar huis komen”.

Bron: Zichtopmaastricht

Artikel 2: Britse bommen op Blauwdorp

Op donderdag 27 november 1941, rond een uur of negen ’s avonds, wierpen vermoedelijk meerdere Britse jachtvliegtuigen brisant- en brandbommen af boven de Maastrichtse arbeiderswijk Blauw Dorp. Ook andere steden in Nederland, vooral in het oosten en zuiden, waren het doelwit. Kennelijk was er geen vastgelegd aanvalsplan; het waren géén precisiebombardementen en de piloten waren vermoedelijk jong en onervaren. Natuurlijk was het doel van hun missie het bestoken van Duitse stellingen, al is het niet duidelijk of de Britten wisten wáár zich die precies bevonden. Na de oorlog werd er zelfs gesuggereerd dat de Britten hun wapentuig lukraak zouden hebben afgeworpen om er vanaf te zijn. Hoe dan ook, uitsluitsel kunnen enkel de archiefstukken in het British War Museum in Londen geven. De Duitsers beschuldigden de Engelsen ervan Maastricht als oefenterrein te gebruiken, natuurlijk met de intentie om een ‘wit voetje’ te halen bij de bevolking. De meeste bommen kwamen terecht in het open veld waarbij helaas een aantal paarden en koeien het leven liet. Blauw Dorp werd behoorlijk geteisterd. Vier straten waren zwaar getroffen en meer dan honderd woningen vernield. Talrijke bewoners werden onder het puin begraven. 17 mensen werden op slag gedood, 45 zwaargewonden en 70 lichtgewond. De balans zou uiteindelijk tot 25 dodelijke slachtoffers oplopen. In een gehucht niet ver van Maastricht werd een boerderij geraakt. De eigenaar en drie van zijn knechten werden door de Britse bommen gedood. Bij het horen van het motorgeronk waren zij naar buiten gelopen. Door de open deur werd de binnenverlichting zichtbaar in de nachtelijke duisternis, een aanleiding voor de piloten om hun bommenlast te laten vallen. Elders raakten vijf burgers lichtgewond. Hier werden door de luchtdruk van de explosieven vier woningen vernield. De merkwaardige kritiek van de bezetter hield in dat De Engelsen vreedzame oorden plachten te bombarderen, die ver verwijderd waren van militaire objecten. Volgens de Duitsers had de heldere maannacht de Britten zeer geholpen bij het afwerpen van hun bommen “op een complex van vredig kleine huisjes, waar arbeiders en gezinnen rond het lamplicht rustten van de vermoeienissen van de dag, onbewust van de meedogenloze aanslag die men beraamde op hun leven”, aldus het commentaar van een duidelijk pro-Duitse Limburger Koerier. Met man en macht werd er in en onder het puin gegraven.

Twee dagen later was het nog niet duidelijk of alle doden geborgen waren of dat er zich misschien nog zwaargewonden onder ingestorte muren en weggeblazen daken bevonden.’s Nachts waren in de wijk tientallen vrijwilligers aan het werk die meehielpen met het bergen van de gewonden. Die werden overgebracht naar het ziekenhuis Calvariënberg, nadat zij van tevoren eerste hulp hadden gekregen van artsen die ook in groten getale aanwezig waren. Er moest direct hulp geboden worden, ook aan de niet-gewonden, want meer dan honderd woningen waren verwoest, beschadigd of tenminste tijdelijk onbewoonbaar, terwijl tot ver in de omtrek van Blauw Dorp betrekkelijk grote schade aan daken en ruiten geleden was. Bij particulieren werden veel gedupeerde bewoners van de wijk ondergebracht, voor zover zij er niet de voorkeur aan gaven in hun wijk te blijven en mee te helpen met het reddingswerk. Ook de Wehrmacht, de Ordnungs- en de Sicherheitspolizei, de Marechaussee, de Maastrichtse politie, de gemeentelijke brandweer en de luchtbeschermingsdienst assisteerden. Mr L. Peeters, de door de Duitsers aangestelde burgemeester van Maastricht die de hele nacht in de wijk aanwezig was geweest, liet vrijdagochtend 28 november bekendmaken dat er ’s middags in het Patronaatsgebouw aan de Victor de Stuersstraat voedsel beschikbaar gesteld zou worden aan de bewoners van de verwoeste huizen. Tal van maatregelen werden genomen in het belang van de gedupeerden. De Victor de Stuersstraat, de Dominicanenkerk, het Kegelpaleis en de Staarzaal werden ingericht om de daklozen voorlopig onderdak te kunnen verschaffen. Het Rode Kruis, Afdeling Maastricht, dat ook hulp verleende bij het bergen van de doden en de gewonden, stelde 60 bedden beschikbaar voor de Dominicanenkerk, 40 voor de Staarzaal en nog 20 voor het ziekenhuis. In het distributiekantoor hielp men hen die door de ramp letterlijk alles waren kwijtgeraakt aan nieuwe huisraad, meubels etc, terwijl de burgemeester verder een beroep deed op de offer- en hulpvaardigheid van de burgers in dit opzicht.

Vrijwel direct werd begonnen met de hulpverlening en de opruimingswerkzaamheden door de Nederlandse Volksdienst (NVD). De zwaarst getroffenen kregen geld overhandigd voor de aanschaf van de meest noodzakelijke levensbehoeften. Ook werd er onmiddellijk gezorgd voor onderdak van honderden gezinnen. De NVD stelde een bedrag van tweeduizend gulden beschikbaar om de meest dringende nood te kunnen lenigen. Bovendien werd bekendgemaakt dat alle slachtoffers die gebrek hadden aan kleding, schoeisel, dekens en dergelijke een beroep konden doen op het plaatselijke bureau van die NVD waar men zo mogelijk direct aan andere benodigdheden geholpen werd. Een dag na het bombardement waren er 17 doden geteld. Onder de zwaargewonden bevond zich een groot aantal mensen dat dermate verminkt was dat hun levenskansen gering leken. Onder de puinhopen werden nog doden vermoed omdat enkele bewoners van de wijk vermist werden. In samenwerking met het Rode Kruis trof de Nederlandse Volksdienst onmiddellijk maatregelen om de getroffenen te helpen. Distributiebonnen werden nog in de loop van vrijdag uitgereikt, zodat alle gezinnen die dag in de eerste levensbehoeften konden worden voorzien. Waar nodig, werd ook geld beschikbaar gesteld. Warm eten werd verschaft door de centrale keukens. Veel particulieren schonken geldbedragen om het leed enigszins te verzachten. In de loop van vrijdagavond kwam ook een vertegenwoordiger van de NVD uit Den Haag in Maastricht aan. Hij bracht alle getroffenen een bezoek en zei verdere hulp toe. Bij terugkeer naar Den Haag liet hij een bedrag aan 20.000 gulden achter voor de eerste hulpmaatregelen. De NVD legde zich in de dagen na de ramp toe op de nauwkeurige zorg voor elk gezin apart. Beoogd werd de getroffenen een voorlopig onderdak te bieden in particuliere woningen en hotels. De eerste tekenen van verbondenheid met de gewonden en de achterblijvers uitten zich in het schenken van bloemen en fruit door particulieren.

Voor mevrouw Genemans-Keulen (geboren in 1946) had de tragedie van 27 november 1941 een wel zeer persoonlijke noot. Zij en haar man bezochten op 26 mei de rode caravan van Zicht op Maastricht. Haar oom Willem Hubert Keulen, 30 jaar oud,de jongste broer van haar vader, was die bewuste dag getrouwd. Het paar was net teruggekeerd vanuit het Stadhuis waar het huwelijk was voltrokken naar de ouderlijke woning van de bruidegom aan de Gildeweg 2, in gezelschap van diens ouders, toen het luchtalarm afging. Het viertal spoedde zich meteen naar de schuilkelder in de kazematten onder de straat. Het bleef rustig; er werd geen sein ‘veilig’ gegeven. Willem besloot daarom naar boven te gaan, met de bedoeling om zich om te kleden voor de ophanden zijnde receptie. Toen viel de bom…..Wat voor hem het begin had moeten worden van een lang en gelukkig samenzijn met een lieftallige echtgenote, eindigde rond negen uur die avond prematuur en abrupt. Willem was niet meer; de woning volledig verwoest. Emily, zijn kersverse bruid, had de aanval wonderwel overleefd, tezamen met haar schoonouders. Zij waren in de kazematten gebleven. Kennelijk was het de luchtdruk die hem doodde; zijn lichaam was ongeschonden. Helaas weet mevrouw Genemans weinig van de persoonlijke omstandigheden. Zij werd immers pas na de oorlog geboren. Haar ouders en andere familieleden zijn er niet meer. Alleen een oudere zus leeft nog. Emily Keulen, de bruid die niet kon vermoeden dat haar leven al zo snel zo’n trieste wending zou nemen, was mogelijk getraumatiseerd. Ze vertrok niet lang daarna met onbekende bestemming. Haar contacten met de familie Keulen eindigden korte tijd later en hoe het haar verder is vergaan weet niemand. Ze werd uiteindelijk niet naast haar man begraven. Omdat Willem uit een ‘rood nest’, een socialistisch milieu, kwam, werd hij op het R.K.-kerkhof aan de Tongerseweg bovendien in ongewijde grond begraven. Om het grafveld voor andersdenkenden ‘als straf’ was een muurtje gebouwd. Onrechtvaardigheid in het leven, onrechtvaardigheid in de dood……De ‘Rode’ familie Keulen was jarenlang actief in het verzet tegen sociale ongelijkheid. Blijkbaar werd die strijd van een van hen hem ook na zijn dood nog kwalijk genomen. Zijn heengaan had hij niet eens zelf gekozen… Zo ging dat toen…. De woningen aan de Ambachtsweg werden in 1946 herbouwd. Naast de woning waar Willem het leven liet werd door zijn vader nadien een monument onthuld. Sindsdien wordt er elk jaar door Beter Wonen, inmiddels Woonpunt, een woningcorporatie met een socialistische signatuur, een krans gelegd.

Bron: Limburger Koerier d.d. 28-11-1942.

Bron: Zichtopmaastricht

Artikel 3: Het oorlogsverhaal van Andreas Antonius Hofman

De heer Hofman woonde in Blauw Dorp tijdens de oorlog en vertelt onder meer over het bombardement van 27 november 1941 op die wijk.

“Toen de oorlog uitbrak woonde ik aan de Gerard van Wermweg 19. In het voorjaar van 1941 werd besloten de kazematten in te richten als schuilkelders in het geval van een luchtalarm. Mijn vader had van een zekere Nievergeld gehoord dat er een gang onder onze tuin moest lopen. Familie en buren gingen toen op het Goeman Borgesiusplantsoen naar beneden en hebben klopsignalen tegen het plafond van de kazematten gegeven op de plek waar ze onze tuin vermoedden. Mijn vader en de anderen die boven stonden hebben signalen teruggegeven. Ik heb ze zelf ook gehoord. Die positie werd gemarkeerd en men is van bovenaf beginnen de graven, maar de bouwers kwamen nèt op een andere plek uit dan waar ze gedacht hadden. Er werd een trap geïnstalleerd en deuren in onze tuin aangebracht die toegang gaven tot de kazematten. Bij een luchtalarm deed mijn moeder dan de straatdeur open en de buurtbewoners kwamen bij ons door de woning achter de kelder binnen. Eenmaal beneden zag je rechts een munitieruimte uit vroeger jaren. Een schilder had daar een kapelletje in gemaakt met de beeltenis van Sint Servaas en er stonden banken. Wij gingen altijd in die ruimte zitten. Zo ook op die 27ste november 1941. Mijn vader die bij de luchtbescherming was, zei “Jullie zitten hier dan wel, maar als er ooit iets gebeurt komen jullie er niet meer uit! Ik zou maar naar het Goeman Borgesiusplantsoen gaan!” We gingen toen de gang door naar de zaal. Daar aangekomen daverde de bodem door een enorme klap. We vroegen ons af wat er gebeurd was. Mensen bovengronds die niet meer via onze tuin naar binnen konden, voegden zich bij ons via het Goeman Borgesiusplantsoen, waar we later uitkwamen.. Eenmaal boven wisten we niet meer waar we waren, want een bom had alles verwoest, ook ons huis. We gingen toen naar een tante aan de Volksbondweg die bereid was ons tijdelijk op te vangen. Daarna kregen we een woning Achter de Barakken, van de Sphinx, waar Pa opzichter was. Na de oorlog werd onze buurt herbouwd en gingen we terug naar ons huis aan de Gerard van Wermweg.

Het grote probleem was dat de grond in onze tuin continu verzakte. Na de bominslag ben ik met Pa de kazematten in geweest. Door de klap was het puin van de ingestorte kuil in de opening van de gang blijven steken, zelfs de step van mijn zus zat erbij. Mijn vader had een pasje van een instantie gekregen om nog wat bruikbare dingen onder het puin vandaan te halen. Op een handkar die we van een kolenhandel tussen de Jekerstraat en de Sint Nicolaasstraat hadden geleend, laadden we nog spulletjes uit de puinhopen van ons huis. Enkele koperen vazen die de sporen van het geweld tonen heb ik bewaard. Mijn ouders kregen die vazen toen ze twaalf en een half jaar getrouwd waren.

Langs de Sint Servatiusweg, nu Anton Vliegenstraat en de Ambachtsweg was alles afgezet. Niemand mocht naar binnen. Gewapende Duitsers, gehuld in lange jassen liepen er rond. Ik kon geen rangen onderscheiden. Overal stonden ook van die Duitse legervoertuigen, DKW’s die wij vanwege hun pruttelend geluid kwakkerkes (kikkers) noemden. Ze hadden van die schuin aflopende motorkappen. Niemand heeft bomfragmenten gevonden in het puin, want alles werd door de Duitsers grondig opgeruimd. Opvallend was dat bij latere bombardementen op de stad de platgegooide terreinen niet werden afgezet. Blauw Dorp is naar mijn mening de enige wijk geweest waar de Duitsers dat wèl deden. De vraag blijft: waarom?

Meerdere mensen, onder andere twee ooms van mij, hadden met eigen ogen gezien dat er géén sprake was geweest van een bombardement, maar dat er één vliegmachine met brandende staart naar beneden was gekomen. Iemand van de Heimoweg zei precies hetzelfde.

In wezen was het signaal veilig al gegeven. Omdat er nog gerommel hoorbaar was kregen mensen het advies om terug de schuilkelders in te gaan. Er klopte iets niet. We gingen terug naar beneden en even later kwam dat ding naar beneden. Ik zat in de schuilkelder. Mia, mijn zus, stond buiten met Jean van Hooren, haar vriend van de Brouwersweg. Ze zagen die bom aankomen. Normaal zie je zo’n ding niet; dat heb je ineens op je dak. Beiden wilden door de huiskamer de kazematten in de achtertuin bereiken, maar kwamen niet ver. Jean dook onder een zware eikenhouten tafel, mijn zus kreeg een kast met puin op zich en was op slag dood. Jean leeft nog; hij kreeg echter veel puin naar binnen en had een geweldige wond aan zijn keel. Hij heeft er een fors litteken aan overgehouden. In totaal vielen er 24 slachtoffers.

Toen we voorlopig bij onze tante aan de Volksbondweg woonden, kwamen mensen informeren waar men zich op dat moment bevond en met hoeveel personen. Wij waren met zijn zevenen, vijf kinderen en twee ouders. Mijn oma, de moeder van Pa, die daar ook woonde, zei tegen mijn moeder”Pauline, zeg het dan van Mia!” “Hoe bedoelt u?”, vroeg Ma. “Je weet toch dat Mia is doodgebleven?!” Maar mijn moeder wist dat op dat moment nog helemaal niet. De laatste keer dat ik mijn zus had gezien was toen dat luchtalarm afging. Voordat ik de trap afliep heb ik nog op een stoeltje gestaan en heeft Mia mij aangekleed. Ik heb haar na haar overlijden niet meer gezien; naar het schijnt was ze zwaar verminkt.

Vlak vóór de bevrijding trokken de Duitsers door de Volksbondweg, waar we toen voorlopig woonden, in de richting van de Blekerij waar ze een pontonbrug hadden gelegd.

Naast de St Lambertusschool aan de Volksbondweg was óók een schuilkelder; de Duitsers gingen bij een luchtalarm net zo hard als wij naar binnen. Ze wilden aan het eind van de oorlog natuurlijk ongeschonden thuiskomen en probeerden zich koest te houden.

Toen wij voor de zoveelste keer in de kelder zaten, kwam er iemand van de luchtbescherming die riep “Mevrouw Hofman, mevrouw Hofman?” De man moest de sleutel hebben van het huis aan de Volksbondweg 52 waar wij toen woonden. Er was brand uitgebroken. Ik hoor haar nog zeggen “Goh, zouden ze ons nu voor de tweede keer raken?” Ze gaf de sleutel mee, maar de man bracht hem even later terug omdat hij die niet meer hoefde. De deur was al ingetrapt. Wat het geval? Om radiofrequenties te verstoren gebruikten Amerikanen aluminium bussen, buizen met daaraan een propeller die uit een vliegtuig werden gegooid.

Er zaten snippers in. Een zo’n ding was bij ons door het dak, het plafond en een bed heen een verdieping lager terechtgekomen. Was dat twee dagen eerder gebeurd, dan was een andere zus van mij doodgebleven. In een mansardekamertje lag een matras van kapok die door het projectiel uit elkaar was gereten en de zichtbare “rook” was niet van een brand, maar van het stof van kapok dat uit het bovenste raam van de slaapkamer kwam. Mijn ouders zaten nu met een kapotte deur, maar ze zouden niet de enigen zijn. Na de bevrijding werden overal deuren ingeslagen om NSB-ers uit woningen te halen. Het projectiel in kwestie dat iets langer was dan een meter stond naast de deur en was ineens weg.

In de nieuwjaarsnacht van 1944 op ’45 is er ook een Duitse bom gevallen op de hoek Zakstraat – Herbenusstraat. Een huizenrij werd verwoest, het gezin Crapts kwam om. Op het Volksplein stond alles vol met Amerikaans afweergeschut onder camouflagenetten. Daarmee had men vergeefs geprobeerd het vliegtuig neer te halen. Het afweergeschut maakte een hels lawaai.

Na de bevrijding betrokken de Amerikanen de Sint Lambertusschool. Ook gingen ze in de buurt informeren of er leegstaande kamers waren. Mam had er een en Arnold en Freddy, twee officieren, namen bij ons hun intrek. Ze adviseerden ons om bij een luchtalarm altijd bij de kromming van een trap in de hoek te gaan zitten. Daar zaten wij dan ook toen die bom op de Herbenusstraat terechtkwam.

Een paar Amerikanen die in het in aanbouw zijnde ziekenhuis Sint Annadal waren ingekwartierd, zaten soms bij ons in de huiskamer. Ze zeiden dan dat ze die en die avond naar Brussel zouden gaan en met hun vliegtuigen het Ruhrgebiet gingen bombarderen.

Op een zondagmorgen hoorden we het geratel van een V1. Dat ding maakte zo’n geweldige herrie dat iedereen wakker werd en de straat opging. Het ding kwam op Wolder terecht.

Toen het Krèjje- en het Roeddörrep gebombardeerd werden, waren wij aan het voetballen op de Sint Pietersberg. De ‘bal’ was een prop papier met een oude fietsband en elastiekjes eromheen. Toen het luchtalarm ging, hoorden we toestellen over de Maas aankomen en renden we de grotten in. Pas op het Cannerplein werd het sein veilig gegeven, dat hadden we in de grotten niet gehoord. We hoorden toen pas van de verschrikkelijke gebeurtenissen.”

Bron: Zichtopmaastricht

Monument Bombardement 27 November 1941 Maastricht

Het monument op het hoekhuis Willem Vliegenstraat / Gebroeders Moorsweg is een herinnering voor de inwoners van Maastricht aan het bombardement op Blauw Dorp op 27 november 1941, waarbij een aantal huizen werden vernield.

Tekst op het monument:

UIT DANKBAARHEID

GEPLAATST

DOOR DE BEWONERS

VAN HET

BLAUW DORP

VOOR HET BEHOUD

VAN HUN GEZIN

1940 – 1945

Monument de Oorlogsramp 1941-1942 Maastricht

Het monument “De Oorlogsramp 1941-1942” herinnert de inwoners van Maastricht aan het bombardement op 27 november 1941, waarbij een aantal huizen werden vernield.

Tekst op het monument:

1946

OORLOG IS EEN RAMP DER VOLKEREN

VREDE IS HET HEIL DER VOLKEREN