Inleiding
Eind jaren zestig en beginjaren zeventig groeide bij de verantwoordelijke instanties het besef dat stadsvernieuwing meer inhield dan het restaureren van monumentale en waardevolle panden , het vervangen van uitgeleefde verouderde woningen of het afbreken van krotten.
Vanwege de doorgaans emotionele reakties van de oorspronkelijke bewoners op dit soort plannen, werd duidelijk dat een buurt méér is dan een verzameling huizen.
Voor de bewoners wordt de woonwaarde van een buurt niet alleen bepaald door de kwaliteit van het huizenbestand. Ook de sfeer in de direkte omgeving en de hoogte van de woonlasten zijn voor hen belangrijke punten van overweging bij het kiezen van een woning.
Op deze aspecten voelen zij zich tekort gedaan als een stadsvernieuwingsproces vooral door economische motieven bepaald wordt en zich beperkt tot het herstellen van oude panden of het vervangen van afgeschreven woningen door nieuwbouw.
De ervaring leerde dat als gevolg hiervan de oorspronkelijke bewoners in meerderheid gingen verhuizen, liefst naar een oudere stadsbuurt. Daar bleven ze dan wonen tot ook in deze buurt op gelijke wijze stadsvernieuwing plaats ging vinden, hetgeen weer een nieuwe verhuisgolf veroorzaakte. Deze groep werd aangeduid met de betiteling “stads- vernieuwingsnomaden”. Een woord waarmee beeldend uitgedrukt wordt waarom er sprake is van een ongewenste ontwikkeling.
Ook het verhuizen van de oorspronkelijke bewoners naar een nieuwbouwwijk aan de rand van de stad bleek geen goed alternatief. Onderzoek leverde de conclusie op dat een voortgaande ontwikkeling in die richting alleen afgeremd of voorkomen kon worden door:
- bij het ontwerpen van stadsvernieuwingsplannen uit te gaan van een kwalitatieve verbetering van het aanwezige woningbestand zodat er geen ingrijpende veranderingen in het beeld van de buurt plaatsvinden;
- in een vroegtijdig stadium te luisteren naar de wensen van de bewoners en mede daardoor trachten te voorkomen, dat ze gaan verhuizen om de stadsvernieuwing te ontlopen;
- de nieuwe huurprijs op een voor de bewoners betaalbaar niveau te houden.
Dit leidde bij de verantwoordelijke instanties tot het groeiend besef, dat naast de technici en de economen ook de bewoners de mogelijkheid geboden moest worden om hun visie te geven op de toekomst van hun huis en hun buurt.
Dat werd kernachtig uitgedrukt in de slogan: “BOUWEN VOOR DE BUURT”. Hetgeen heel treffend vertaald werd in: “BLAUW DORP MOET BLAUW DORP BLIJVEN”.
Daardoor werd het min of meer noodzakelijk om het opstellen van een stadsvernieuwingsplan te beginnen met een onderzoek naar de historie van de betreffende wijk en de bevolkingssamenstelling. Dit kreeg dan ook een plaats in de “Structuurschets Blauw Dorp” een door het gemeentebestuur vastgesteld basisplan, dat uiteindelijk leidde tot een bestemmingsplan. De in dit hoofdstuk vermelde gegevens omtrent het ontstaan en de verdere ontwikkeling van Blauw Dorp/Mariaberg zijn daaraan grotendeels ontleend.

Maastricht vestingstad
Maastricht is van oudsher een vestingstad. Dank zij haar stevige omwalling en strategische ligging vormde zij eeuwenlang een militair bolwerk.
Vandaar dat de woonfunktie zich binnen de muren concentreerde, zelfs nog toen de stad definitief ontmanteld was. In verhouding tot het aantal inwoners was er maar een beperkte woonruimte beschikbaar. Dit probleem werd nog nijpender toen tengevolge van de opkomende industrialisatie er direkt aansluitend op het woongebied ook nog fabrieken gebouwd werden.
Tegen het einde van de vorige eeuw ontstonden daardoor in Maastricht mensonwaardige woontoestanden. Arbeidersgezinnen, indertijd dikwijls gezegend met een ruim aantal kinderen, moesten zich doorgaans behelpen met één of twee kamerwoningen, waar eigentijds comfort ontbrak.

Een van de vele gangen van de gedeeltelijk onder Blauw Dorp gelegen kazematten. Deze maken deel uit van een door de Fransen aangelegd verdedigingsnetwerk.
Sociale woningbouw
Omdat deze situatie niet langer houdbaar was werden er in het begin van deze eeuw bouwcorporaties en spaarbouwverenigingen van zowel katholieke als socialistische signatuur gesticht. Deze stelden zich ten doel om verbetering te brengen in de schrijnende situatie door de bouw van nieuwe woningen. Voor het realiseren van grotere complexen moest er gebruik gemaakt worden van grond die buiten de inmiddels grotendeels geslechte wallen lag.
Als eerste complete buurt in dit kader ontstond er op weidegronden, die de walresten aan de westkant van de oorspronkelijke binnenstad afdekten, Blauw Dorp. “Blauw” omdat de katholieke bouwvereniging St. Servatius het initiatief hiertoe nam en “Dorp” vanwege de ietwat afgescheiden ligging buiten de historische stadsgrenzen. En alles wat buiten de stad ligt wordt door maastrichtenaren nu eenmaal “’n dörrep” genoemd. De eerste woningen stammen uit 1907 en lagen in het bouwblok Proosdijweg, Mr. Ulrichweg, Volksbondweg, W. Vliegenstraat (toentertijd St. Servatiusweg geheten) en op de daar tegenover gelegen hoek Volksbondweg/Brandenburgerweg.
In 1917 volgde de socialistisch gekleurde corporatie “Beter Wonen” dit goede voorbeeld, door rond het huidige Min. Borgesiusplantsoen (een socialistische voorganger) een complex ééngezinswoningen te bouwen.
Om het onderscheid tussen beide corporaties en hun huurders duidelijk in beeld te houden, werden de tuinen van de woningen aan de G. v. Wermweg en de Gildenweg door een muur van elkaar gescheiden.
Het duurde tot 1923 voordat dit eerste deel van de buurt, omgrensd door de Proosdijweg, Hertogsingel en El. Strouvenlaan, voltooid was.

Een modern woonbuurt
Voor die tijd was Blauw Dorp een moderne woonbuurt met hygiënische ruime huizen, voorzien van voldoende licht- en luchttoetreding en gelegen in een royale stedebouw- kundige uitleg.
Dat kwam vooral tot uitdrukking in de aanleg van brede “stadslanen” (W. Vliegenweg, Brandenburgerweg, Volksbondweg, El. Strouvenlaan) en pleinen (Volksplein, Min. Borgesiusplantsoen). Vooral vanwege het in ruime mate aanwezige groen is het oorspronkelijke karakter van dit deel van de buurt door de jaren heen niet verloren gegaan. Bepalend voor deze eerste fase is de begrenzing door de als landweg reeds aanwezige Proosdijweg, waarmee het flauw gebogen verloop van deze weg verklaard wordt.
In vergelijking met de slechte woonsituatie van de arbeiders in de oude binnenstad kon deze buurt als riant betiteld worden.
Door de onevenredige verhouding tussen vraag en aanbod en de angst voor waardeverlies tengevolge van slechte bewoning, werden de bewoners streng geselecteerd. Voor de woningen van St. Servatius kwamen uitsluitend “nette” arbeiders in aanmerking. Hier werden vooral brave en dus ook goede katholieken mee bedoeld, die trouw al hun kerkelijke plichten vervulden en op hun werk geen moeilijkheden veroorzaakten. Een “briefje van de pastoor” en van “de baas” waren voor het krijgen van een woning doorslaggevend.
Behoorde men eenmaal bij de “uitverkorenen”, dan bleef de bouwvereniging controleren of de verworven status ook waargemaakt werd.
Bij Beter Wonen gold als zwaarste criterium dat toekomstige bewoners moesten voldoen aan het profiel van een fanatieke socialist. Een echte “rooie” dus, die de klassenstrijd niet schuwde.
Uiteraard kunnen er achter een dergelijk huisvestingsbeleid vraagtekens geplaatst worden. De mensen die volgens dit systeem een woning toegewezen kregen waren desondanks trots op hun uitverkiezing. Vandaar dat heden ten dage vooral oudere bewoners hun buurt nog steeds kwalificeren als een “nette arbeidersbuurt”.

Zicht op het deel van de buurt dat Blauw Dorp genoemd wordt. De rechter bomenrij markeert de Ruttensingel. De eerste vier horizontale rijen woningen vormen het tweede complex dat in 1927 door “Beter Wonen” gebouwd werd. Daarachter liggen woningen van St. Servatius. Op de achtergrond is de St. Theresiakerk zichtbaar.
Geen eenheid
Door dit beleid vormden zich echter twee groepen met een geheel eigen identiteit, die gezien de geest van die tijd feitelijk tegenover elkaar stonden. Een lijn die consequent doorgetrokken werd tijdens de daarop volgende uitbreiding van de buurt en die ook tot uiting kwam in de opbouw van het verenigingsleven.
Zo werd er bijvoorbeeld door de parochie-geestelijkheid het patronaatsgebeuren ontwikkeld en de Rooms Katholieke Voetbal Vereniging Lambertus opgericht. Deze tooide zich in blauwe(!) broeken en witte shirts.
Als een soort tegenhanger is in diezelfde tijd in dit stadsdeel de neutrale voetbalvereniging Standaard ontstaan, die als clubkleuren witte broeken en blauwe(!) shirts koos.

Elftal waarmee de uit het patronaatsgebeuren voortkomende Rooms Katholieke Voetbalvereniging Lambertus aan de competitie is gaan deelnemen.
Verdere uitbouw
Het tweede deel van Blauw Dorp, gelegen tussen de Proosdijweg en de Ruttensingel, werd in de periode 1925-1929 gerealiseerd. Het bouwproces verliep hier dus in een aanzienlijk hoger tempo dan in het eerste deel het geval is geweest. De daar aanwezige restanten van de omwalling en het onderaardse gangenstelsel, zullen ongetwijfeld van invloed zijn geweest op het trage tempo.
Een ander opvallend verschil is dat de royale stedebouwkundige opzet waarvoor in het eerste deel gekozen was, niet voortgezet werd.
Nu werd er uitgegaan van een dichte eentonige bebouwing met een smaller en strakker stratenpatroon,waarin weinig bomen en groenvoorzieningen voorkomen. Vanwege de toename van de verkeers- en parkeerdruk bleef er steeds minder ruimte over voor speel- en verblijfsvoorzieningen.
Verder is opvallend, dat de royale Willem Vliegenstraat als verbinding met de binnenstad niet werd doorgetrokken. Dit kan als een stedebouwkundige misser beschouwd worden.
Ter verlevendiging van het woonklimaat werd er ruimte gecreëerd voor de vestiging van winkels. Enerzijds bouwden de corporaties winkelpanden en anderzijds kochten particulieren een stuk grond om een winkel te kunnen vestigen of zelf een huis te bouwen. Vanuit de toentertijd gangbare gedachte, dat er in bijna iedere straat een winkel moest zijn, valt het huidige versnipperde winkelbestand te verklaren.
Ook in dit tweede deel bouwden zowel St. Servatius als Beter Wonen en werden hun eigendommen wederom met een muur afgescheiden, waarmee deze onderlinge tegenstelling in stand gehouden werd.
Bovendien werd de buurt verdeeld over de parochies St. Lambertus en de H. Theresia hetgeen de samenhang in de buurt uiteraard niet ten goede kwam.

De W. Vliegenstraat heeft ook na de stadsvernieuwing de voor de eerste bouwperiode kenmerkende “stadslaanachtige aanleg” behouden.

De Past. Wijnenweg is een typerend voorbeeld van de dichte bebouwing met een smal en strak stratenpatroon, dat kenmerkend is voor de tweede bouwperiode (1925-1929).
Mariaberg
In de daaropvolgende uitbreiding, ten westen van de Ruttensingel (1930-1940) in een gebied dat als Mariaberg aangeduid wordt, is weer sprake van een veel royalere stedebouwkundige uitleg.
Nieuw was, dat in 1935 de katholieke corporatie St.Mathias de bouw van een complex voor haar rekening nam.
De tuindorpachtige aanleg van dit hellend gebied met zijn verspringende gevels, diverse pleintjes, ruim bomenbestand en hoogteverschillen en de groenzones langs de aangrenzende Florasingel, geeft ook dit deel van de buurt weer een geheel eigen karakteristiek. Als gevolg van de tweede wereldoorlog werd de afbouw van deze uitbreiding voortijdig onderbroken.
Zodra het na-oorlogse wederopbouwprogramma dit mogelijk maakte, werden er door St. Mathias nog twee verspreid liggende complexen gebouwd. Qua oppervlakte en comfort hebben deze meer te bieden dan de vooroorlogse woningen.
Hierbij werd weer een smal stratenpatroon aangehouden, waarbinnen weinig ruimte voor groenvoorzieningen was.
Door na de oorlog de parochie Onbevlekt Hart van Maria te stichten, waar Mariaberg deel van ging uitmaken, werd de versnippering nog verder in de hand gewerkt.

Ten westen van de op de foto getoonde Ruttensingel werd in de derde bouwperiode (1930-1940) weer een royaler stedebouwkundig patroon toegepast.

Voorbeeld van de na-oorlogse woningbouw uit het complex 103 van “St. Mathias” (1948).
Vier zones
De buurt bestaat daardoor in feite uit vier qua karakter verschillende zones:
- De oostelijke zone met stadslanen en pleinen, royaal bomenbestand,overheersende verkeersfunctie van de straten en de aanwezigheid van stadsrandfuncties (winkels, kleinere ambachtsbedrijven).
- De middenzone met een strak stratenpatroon, een overheersende verkeersfunctie van de straten, weinig groen, winkelconcentraties (Ruttensingel, Mr. Ulrichvveg) en bedrijfsconcentraties (noordzijde).
- De voor de oorlog gebouwde westelijke tuindorp achtige zone met royale groenvoorzieningen, waarbinnen openbare en bijzondere voorzieningen (school, buurthuis,kerk) zijn gesitueerd.
- De twee na de oorlog gebouwde complexen in het westelijk deel met een smal stratenpatroon en weinig groen.
Geen samenhang
Vanwege deze historische ontwikkelingen, de barrièrewerking van de verkeers- structuur (Ruttensingel, Volksbondweg/Ambachtsweg), het ontbreken van een doorlopende oost-west verbinding, de aan de rand gelegen groen-, sport- en speelvoor- zieningen, het verspreid liggende winkelbestand en de opdeling van de buurt over drie parochies ontbreekt de gewenste samenhang.
Aandachtspunten
Uitgaande van de geschetste situatie betekende ‘’Bouwen voor de buurt” in dit geval dat er rekening gehouden moest worden met de volgende aandachtspunten:
- de aanwezige elementen die het karakter van de buurt bepalen moeten behouden blijven;
- de bevolkingssamenstelling mag door een eventuele stijging van de woonlasten niet ingrijpend veranderd worden;
- het woningbestand is eigendom van drie corporaties en een beperkt aantal particulieren;
- bij de uitvoering kan gestoten worden op eventuele bouwtechnische problemen tengevolge van het onderaardse gangenstelsel in het oostelijk deel;
- het als positief ervaren winkelbestand moet behouden blijven;
- de stedebouwkundige en sociale eenheid in de buurt moet waar mogelijk versterkt worden.
