Inleiding
Gezien de uitgangspunten waarmee het vorige hoofdstuk afgesloten is lag het voor de hand dat er ook in Blauw Dorp/Mariaberg gewerkt ging worden volgens de slogan “BOUWEN VOOR DE BUURT” van waaruit de bewonersbelangen een centrale positie toebedacht worden.
Alvorens plannen te ontwerpen werd er onderzocht: wie de bewoners zijn en welke verwachtingen zij ten aanzien van de stadsvernieuwing in hun buurt hebben!
Daarom is in de “Structuurschets Blauw Dorp” dan ook een analyse van de toenmalige bevolkingssamenstelling opgenomen, waaruit ondermeer bleek dat, in vergelijking met het gemiddelde in Maastricht de jongste leeftijdscategorieën ondervertegenwoordigd zijn. Eén derde deel van de buurtbevolking blijkt zelfs zestig jaar en ouder te zijn. Hierbij sluit aan dat ruim 67% van de huishoudens bestaat uit één of twee personen.
Zowel deze alleenstaanden als de hoofden van tweepersoonshuishoudens zijn dan ook in meerderheid oudere personen. Typerend is ook dat een vrij hoog percentage (42%) van de hoofden van de huishoudens twintig jaar of langer op het huidige adres woont. Gezien deze leeftijdsopbouw is het dan ook niet verwonderlijk dat driekwart van het aantal huishoudens geen inwonende kinderen meer heeft. Wel blijkt dat dik twintig procent van het aantal huishoudens één woning met elkaar deelt. Aangezien de hoofden van deze samenwonende huishoudens aanzienlijk blijken te verschillen in leeftijd kan aangenomen worden dat het hier inwonende kinderen betreft.
Vermeldenswaardig in dit verband is tevens de vaststelling dat de huurders van de corporatiewoningen minder snel wisselen van woning dan die van de particuliere panden.
Recht op inspraak van de bewoners
De situatie en de wensen van de bewoners werden als uitgangspunt in de planvorming meegenomen. Daartoe waren de huiseigenaren vanwege de rechten van hun huurders ook in zekere mate genoodzaakt.
Bij het goedkeuren door de subsidiegevers van verbeteringsplannen kan de mening van de bewoners immers doorslaggevend zijn. In beginsel hebben zij namelijk het recht om hun medewerking bij het afbreken of renoveren van hun woning te weigeren. Als dit tot een conflict met de eigenaar leidt, kan de rechter gevraagd worden om een uitspraak te doen.
Plannen die aan de overheid ter financiering aangeboden worden moeten dan ook vergezeld gaan van een verslag over de inspraak en bereidheidsverklaringen van de bewoners om aan de realisering mee te werken.
Een probleem hierbij is ongetwijfeld dat het begrip “inspraak” moeilijk definieerbaar is, waardoor het voor velerlei uitleg vatbaar is.
Ook het recht van de bewoners hierop is nergens duidelijk omschreven.
Door deze vaagheid zijn de diverse partijen geneigd om er, ieder vanuit hun eigen gezichtspunt, verschillende uitleg aan te geven.
Voor bewoners betekent dit doorgaans dat zij niet rustig kunnen wachten op hetgeen hen aangeboden wordt, maar er strijd voor moeten leveren, dat de inspraak hen ook brengt, wat ze ervan verwachten.
Een gelijksoortig verhaal kan ook gehouden worden over het recht op wonen dat iedere Nederlander heeft. Ook dit houdt niet in dat iedere burger zonder meer een huis dat aan zijn wensen voldoet kan betrekken. Alvorens een passende woning toegewezen te krijgen zal daartoe inspanning geleverd moeten worden.
Inspraak in een stadsvernieuwingsproces is weliswaar een recht, maar er zal strijd geleverd moeten worden om er optimaal gebruik van te kunnen maken.
Als bewoners dat willen, zullen zij daarvoor in actie moeten komen. Een stimulerende, coördinerende, richtinggevende en ondersteunende rol in deze wordt doorgaans ingevuld door een groep gemotiveerde bewoners.
Tijdens de volle duur van de stadsvernieuwing (1975-1990) is deze taak vervuld door de “Bewonersstuurgroep Blauw Dorp”. Daarop zal in het volgende hoofdstuk uitvoerig ingegaan worden.
Groeiend vertrouwen
Aanvankelijk hechtten de bewoners weinig waarde aan de informatie over hun mogelijkheden om de besluitvorming te beïnvloeden.
Gezien de historische opbouw van de buurt, het gevoerde toewijzingsbeleid en de overheersende positie van de corporaties meenden zij hiervan geen al te hoge verwachtingen te kunnen hebben. Vandaar dat er dikwijls sceptisch gereageerd werd op voorlichting over hun inspraakmogelijkheden.
Van de andere kant waren zij niet gewend om met dit voor hen nieuwe gegeven om te gaan en wisten ze er niet goed inhoud aan te geven. Goede inspraak werd door veel huurders wel eens vertaald, alsof er alleen moest gebeuren wat iedere bewoner zelf wilde. De bouwvereniging moest er volgens hen uitsluitend voor zorgen dat deze wensen ook gerealiseerd werden.
Maar ook tussen de gemeente en de corporaties leefden verschillen van mening over de mate waarin bewoners de plannen mede konden bepalen.
Geen wonder dat hierover soms hoog oplopende conflicten ontstonden. Vooral in de aanloopjaren, toen er nog geen bouwactiviteiten plaatsvonden, is daarover menigmaal stevig van gedachten gewisseld.
Nadat echter in de eerste fase praktische ervaring was opgedaan, ontstonden er spelregels zodat geleidelijk duidelijker werd waaraan de diverse partijen zich te houden hadden. In het verdere verloop van de stadsvernieuwing werden deze verfijnd, zodat het begrip “inspraak” steeds minder aanleiding was tot discussie en zich steeds directer ging richten op de planvorming en de wensen van de bewoners .
Vooral het Buro Inspraak en Ondersteuning heeft hierbij een sturende rol vervuld. Slechts enkele huurders hebben gebruik gemaakt van hun recht om de verbetering van hun woning te weigeren.
Minder betrokkenheid toonden de bewoners ten aanzien van de herinrichting van de woonomgeving. Allereerst is het persoonlijk belang hierbij minder hoog. Bovendien bleek er na het uitvoerige inspraakproces over de Structuurschets Blauw Dorp alleen nog ruimte te zijn om te discussiëren over details, zoals de indeling van de straat, de hoeveelheid groen, parkeergelegenheid en de plaats van straatlantarens. Ingrijpende veranderingen in de stedebouwkundige structuur van de buurt konden na het vaststellen van de Structuurschets Blauw Dorp niet meer aan de orde gesteld worden. Bovendien bleken de meeste bewoners hieraan ook weinig behoefte te hebben.
Bewonerswensen-onderzoek
Een belangrijk keerpunt in het inspraakproces vormde de beleidsuitspraak in de Structuurschets Blauw Dorp, dat renovatie van de woningen de voorkeur had boven nieuwbouw.
Vandaar dat vanaf de derde fase, onder druk van de Bewonersstuurgroep, door de gemeente een wetenschappelijk onderbouwd bewonerswensen-onderzoek ingesteld werd.
Voordat één streep op papier kwam, werden de bewoners van de aan de beurt zijnde fase, ondervraagd over hun wensen voor eventuele verbetering van hun woning. Daarnaast inventariseerde de architect de bouw- en woontechnische toestand van het betreffende complex. Op basis van de uitkomsten van beide onderzoeken en de financiële mogelijkheden werden vervolgens de eerste concept-plannen uitgewerkt.
Aangezien de daaruit voortvloeiende gegevens ook aan de bewoners bekend gemaakt werden, beschikten zij over criteria om de waarde van de ontwerpen van de architect te toetsen.
Weinig wisselingen in de personele bezetting
Ook dit element heeft een bijdrage geleverd aan een soepel lopend inspraakproces want:
- De politieke coördinatie van het stads vernieuwingsproces door de gemeente is gedurende al die jaren in handen geweest van dezelfde wethouder in de persoon van J. Wevers. Mede vanwege zijn eigen achtergrond, heeft hij zich doorgaans gevoelig getoond voor de argumenten die door de bewoners of hun vertegenwoordigers aangedragen werden.
- Daarbij werd ambtelijke ondersteuning verleend door W. Dees als voorzitter van de Gemeentelijke Stuurgroep Stadsvernieuwing Mariaberg c.s, L. Beckers als projectcoördinator en A. Versluis als beleidsmedewerker, die allen vanaf 1980 respectievelijk 1981 hiertoe opdracht gekregen hadden.
- Ook in de projektbegeleiding door de corporaties hebben met betrekking tot de personele bezetting gedurende de gehele periode weinig wisselingen plaatsgevonden.
- Buiten de tweede fase van Beter Wonen en het complex 103 van St. Mathias zijn alle overige renovatie- en nieuwbouwprojecten uitgevoerd door het bouwbedrijf WILMA. Bovendien, uitgezonderd de eerste fase van Beter Wonen, onder supervisie van dezelfde bedrijfsleider, W. Masot.
Aangezien de woningverbetering vanaf fase 4a tot en met de 7e fase aaneensluitend gerealiseerd werd, hoefde er tijdens deze hele periode niet meer van uitvoerder gewisseld te worden.
Vanaf de start van de bouwwerkzaamheden is door de diverse corporaties bij het NCI J. Hubben als sociaal contactpersoon ingehuurd, die de ondertekening van de nieuwe huurcontracten en de verhuismogelijkheden van de bewoners verzorgde.
- Tot en met de derde fase is de begeleiding van het inspraakproces vanuit het Buro Inspraak & Ondersteuning verzorgd door W. Rutten. Daarna is deze taak overgenomen door B. Vrolijk.
- De Bewonersstuurgroep Blauw Dorp, die in de diverse overlegvormen de huurders vertegenwoordigde en van daaruit mede hun belangen behartigde, stelde zich steeds als een eensgezinde groep op waarbinnen, gezien het tijdsbestek van vijftien jaar, weinig verloop van leden is geweest.
- De ondersteuning van deze groep door het opbouwwerk in de persoon van P. Wijck- mans (1975-1980) en J. Verham (1980-1990) bleek eveneens een stabiliserende factor te zijn.
Gemengde gevoelens
Kortom in de personele bezetting van de gehele projectbegeleiding hebben nauwelijks wisselingen plaatsgevonden, waardoor de continuiteit gewaarborgd bleek. Daardoor was er een stevige basis voor een samenwerking waarin voortdurend een belangenafweging plaats vond, zonder dat dit leidde tot onoplosbare conflicten of onherstelbare breuken.
Als zodanig heeft deze gang van zaken een voorbeeldfunctie in het Maastrichtse vervuld, die uiteindelijk geleid heeft tot het opstellen van gedragsregels ter structurering van ieders rol in de samenwerking tussen de gemeente, corporaties en bewoners- (groepen) in stadsvernieuwingsprocessen.
Met het verzorgen van een goede inspraakprocedure zijn echter alle moeilijkheden, waarmee bewoners bij stadsvernieuwing te maken kunnen krijgen, niet opgelost.
Zodra in een buurt bekend wordt dat er woningverbetering gaat plaatsvinden zorgt dit voor de nodige opschudding en roept het bij bewoners gemengde gevoelens op. Enerzijds zijn ze blij dat de boel eens grondig opgeknapt wordt, anderzijds wordt dit vreugdegevoel overschaduwd door de gedachte aan de problemen die dit kan meebrengen.
Zij worden immers met practische vragen geconfronteerd, waarop zo direct geen antwoord gegeven kan worden.
Hoewel niet iedereen daar altijd even gelukkig mee is moeten er knopen doorgehakt worden zoals:
- zal ik nu eenmalig gaan verhuizen naar een andere woning, eventueel in een andere buurt;
- of hoe organiseer ik een eventuele tijdelijke verhuizing;
- kan ik de oude stoffering nog gebruiken en in welke mate moet ik die gaan vernieuwen;
- in hoeverre kan ik mijn oude meubilair nog gebruiken of vervangen;
- wat gaat er gebeuren met veranderingen in mijn woning die ik zelf aangebracht heb (bijv. een zelf gebouwde veranda, berging, badcel of aanbouwkeuken) en met ingrijpende wijzigingen in het interieur (bijv. schrootjeswanden, parketvloer, steenstrips, plafondbedekking, structuurpleister, doorgebroken afscheidingswanden, dichtgemaakte doorgangen, gelijmde vloerbedekking);
- in hoeverre blijft de aanplant in mijn tuin intact of kan ik die van de ondergang redden;
- kan ik mijn hobby’s blijven uitoefenen zoals duivenmelken of vogels kweken;
- hoeveel gaat mij dit alles kosten en in welke mate kom ik in aanmerking voor vergoedingen in de vorm van subsidies;
- heb ik voldoende hulp als het eenmaal zover is en zo niet waar kan ik die dan krijgen;
- wanneer ben ik aan de beurt, hoelang gaat dit alles duren en als ik mijn huis uit moet, waar kan ik dan terecht;
- hoeveel bedraagt straks de huurverhoging en in welke mate blijft deze doorwerken in de toekomst?
Vooral in buurten waar nog geen ervaring opgedaan is met stadsvernieuwing kunnen dit soort vragen en het speculeren op mogelijke antwoorden een lichte vorm van paniek veroorzaken, waarbij de voor- en tegenstanders van de op handen zijnde verbetering fel tegenover elkaar kunnen komen te staan.
Daarnaast moet in aanmerking genomen worden, dat de volgorde van aan te wijzen buurten meestal bepaald wordt door de ouderdom van de bebouwing.
Het is dan ook beslist geen toeval dat in stadsvernieuwingsbuurten oudere bewoners doorgaans in de meerderheid zijn. En die mensen trekken zich de problematiek doorgaans meer aan dan jongeren.
Zoals reeds gezegd had ook Mariaberg/Blauw Dorp een vergrijsde bevolking. Vandaar dat een van de doelstellingen van de stadsvernieuwing was: “Het verjongen van de bevolkingssamenstelling”.
Geen wonder dat de aankondiging in 1975, dat het gemeentebestuur deze buurt aangewezen had als stadsvernieuwingsgebied, veel deining veroorzaakte. Ook al omdat berichten die de ronde deden onder bewoners over de wijze waarop stadsvernieuwing in Oostermaas gepleegd werd, overwegend negatief ingekleurd waren.
Gaandeweg namen de onrustgevoelens af en gingen veel mensen zich meer concentreren op wat zij er voor zichzelf uit konden slepen.
Vandaar dat in de loop der jaren de bewoners het accent gingen verleggen van “actie- voeren” naar “onderhandelen”, met het gevolg dat de inspraak verschoof van een groeps- naar een meer individueel proces.
Deze ontwikkelingen waren ook te zien in stadsvernieuwingsbuurten van meer recente data.
Het eindproduct
Het belangrijkste aspect van de stadsvernieuwing is voor de bewoners uiteraard het eindproduct. Vanuit de vraag: “Wat levert het mij allemaal uiteindelijk op ?” wordt beoordeeld of inspanningen ook de moeite waard zullen zijn.
Omdat bewoners terecht van mening zijn, dat er veel van hen gevraagd wordt, verwachten zij er ook veel voor terug.
Geen wonder dat er zich regelmatig teleurstellingen aandienden.
Vooral met betrekking tot de kwaliteit van gerenoveerde woningen en in het bijzonder de verhoging van het wooncomfort.
De ontdekking dat een ingrijpend verbeterde woning niet vergeleken kan worden met eigentijdse nieuwbouw, zoals deze ook in Blauw Dorp gerealiseerd is, ligt ten grondslag aan de doorgaans kritische beoordeling van het eindresultaat.
Door het verbeteren van de opleveringsprocedure en de bekendheid met wat gedaan wordt, zijn de verwachtingen bijgesteld en verminderden de klachten.
Twee belangrijke onderdelen hebben echter nimmer tot een voor de bewoners acceptabele oplossing geleid.
Vochtoverlast
Allereerst de kwestie van de vochtoverlast en de daarmee gepaard gaande vergeling. Hoewel dit probleem in het verleden vaker gesignaleerd was, was het woningbestand over het algemeen redelijk vochtvrij. Waar dit tijdens het bouw- en woontechnisch onderzoek als onacceptabel was beoordeeld werden maatregelen toegezegd.
Nadat de gerenoveerde huizen enige tijd weer bewoond waren, ontdekten huurders tot hun teleurstelling vochtplekken op plaatsen waar die eerder niet voorkwamen. Ook diende zich een ongewoon snelle vergeling van muren en plafonds aan.
Naar de mogelijke oorzaken hiervan heeft de betreffende corporatie diverse malen onderzoek laten doen. In enkele extreme situaties heeft dit tot aanwijsbare verbeteringen geleid, maar over het algemeen is het niet gelukt om voor dit probleem een passende oplossing te vinden.
Hoewel dit moeilijk te bewijzen valt worden als mogelijke oorzaken genoemd:
- het veranderen van de indeling door het plaatsen van een aanbouw, waardoor de woonkamer vergroot werd;
- de daarbij gebruikte bouwmaterialen;
- het kierdicht maken van de ramen en deuren;
- het installeren van een centraal verwarmingssysteem;
- het aanbrengen van isolatie in combinatie met onvoldoende ventileren.
Anders gezegd: omdat door de verbeteringen er minder tocht in huis is en er plaatsen zijn ontstaan waar te weinig geventileerd kan worden, gaan zich vochtplekken vormen en dienen zich vergelingsverschijnselen aan.
Door meer te ventileren en harder te stoken zou dit probleem grotendeels opgevangen kunnen worden.
Met dit advies werd de mogelijke schuldvraag teruggeschoven naar de bewoners. Uiteraard voelden deze zich, mede door de veelbelovende verhalen vooraf over de voordelen van centrale verwarming gecombineerd met isolatie, aardig in de boot genomen. Geen wonder dan ook, dat ten aanzien van dit aspect huurders en verhuurders steeds tegenover elkaar zijn blijven staan.
Kwaliteit van de materialen
Ook de kwaliteit van de materialen waarmee de woningen afgewerkt werden is voortdurend aanleiding geweest tot meningsverschillen tussen eigenaars en bewoners. Tijdens de inspraak over de bouwplannen stond vooral de herziene indeling van de aan te pakken woning centraal. Bewoners waren allereerst geïnteresseerd in de uitbreiding van het wooncomfort en minder in de kwaliteit van de te gebruiken materialen. Dat laatste vonden ze meer een belang van de corporatie.
Doorgaans werd deze dan ook onder druk gezet om meer geld te besteden aan de verbetering van het wooncomfort.
Daaraan kon meestal alleen tegemoetgekomen worden door te besparen op de kwaliteit. De gevolgen daarvan werden echter pas zichtbaar toen de oplevering van de woningen in een nieuwe fase begon te lopen. Dan werd het de bewoners pas echt duidelijk wat ze feitelijk ingeleverd hadden.
Deze kritiek uitte zich vooral op het sanitair, het hang- en sluitwerk, het verfwerk, het niet vervangen van oude deuren, plafonds of plinten, eenvoudige afwerkstrips, de inrichting van de keuken, de terrasbetegeling, de tuinafscheiding en het materiaal dat gebruikt werd voor de nieuw aangebouwde bergingen.
Dikwijls vonden ze dit een achteruitgang in vergelijking met de eerdere situatie . Omdat er al lange tijd, in afwachting van de stadsvernieuwing, in zeer beperkte mate onderhoud gepleegd was aan de woningen, hadden bewoners op eigen kosten zelf onderdelen vervangen, waarover ze dikwijls zeer tevreden waren.
Het vervangen hiervan door materialen van minder kwaliteit werd doorgaans als een miskenning van hun bijdrage tot de instandhouding van de woning ervaren.
Om dit probleem gedeeltelijk te ondervangen bood de aannemer de bewoners de mogelijkheid om tegen bijbetaling duurdere of niet in het standaardpakket voorkomende voorzieningen aan te brengen.
Om de werkplanning, die in een renovatieproject toch al gecompliceerd is, niet nog meer te belasten werd dit pakket beperkt gehouden.
Door de wijze waarop ze werden berekend leken de prijzen nogal hoog. Ook al omdat ze door de bewoners vergeleken werden met de kosten van door hen zelf uitgevoerde werkzaamheden. In de discussies hierover tussen de aannemer en de bewoners, die zich in iedere nieuwe fase herhaalden, heeft de Bewonersstuurgroep regelmatig een bemiddelende rol vervuld. Dit was ook het geval bij onderhandelingen met betrekking tot de overname door de aannemer van door bewoners zelf uitgevoerde verbeteringen die pasten in het renovatieplan.
Sociale aspecten
Zoals al eerder gezegd houdt stadsvernieuwing meer in dan een louter bouwtechnisch en financieel proces.
Om hiervan een succes te maken is de medewerking van de bewoners onontbeerlijk en daartoe moet er ook met de sociale aspecten rekening gehouden worden, ook al zijn deze minder tastbaar dan de zakelijke. Met andere woorden: de begeleiding van de bewoners verdient minstens evenveel en misschien nog wel meer aandacht dan het technische aspect.
Toch zijn het vooral technisch geschoolde functionarissen die dergelijke projecten coördineren, begeleiden en uitvoeren.
Het Buro Inspraak en Ondersteuning, de sociaal contactpersoon en vooral de Bewonersstuurgroep, met intensieve ondersteuning van het opbouwwerk, zijn gericht bezig geweest met het beheren van de menselijk kant van de stadsvernieuwing.
Alleen al doordat het de eigenaar is die besluit dat er stadsvernieuwing moet gaan plaatsvinden, voelen veel bewoners zich gedwongen om moeilijke keuzes te maken met betrekking tot hun toekomstige woon- en leefsituatie, waar ze niet om gevraagd hebben.
Vooral chronisch zieken en oudere bewoners, die in stadsvernieuwingsbuurten vaak in de meerderheid zijn, kunnen zich daarover grote zorgen maken. Hoe hoger de mensen in leeftijd zijn, des te zwaarder zullen ze tegen dit soort zaken aankijken. Bovendien komt er voor hen nog bij dat zij zich moeten buigen over de vraag of ze bij deze gelegenheid niet het beste kunnen besluiten om meteen maar te verhuizen naar een specifieke woning voor ouderen of zelfs een bejaardentehuis. Tenminste als daartoe plaats voorhanden is. Zij zijn dan ook van oordeel dat er van hen een extra zware inspanning vereist wordt om de woningverbetering mogelijk te maken, hoewel zij er weinig profijt meer van denken te hebben. Enerzijds willen zij eraan meewerken dat de toekomst van de buurt gewaarborgd wordt, anderzijds vinden zij het spijtig dat ze gezien hun leeftijd daar nog maar kort van kunnen genieten.
Een veel gehoorde verzuchting is dan ook:
“Dit had aljaren eerder moeten gebeuren. Nu is het eigenlijk veel te laat. Van mij hoeft het niet meer, maar ik wil het toch ook niet tegenwerken
Emotioneel werd er gereageerd als rond de tijd dat het huis aan de beurt was, een ernstig zieke of oudere bewoner kwam te overlijden. De spanningen door de stadsvernieuwing worden als mogelijke oorzaak daarmee in verband gebracht, wat het rouwproces extra verzwaart.
Geslaagde stadsvernieuwing
Hoewel onder het motto “Bouwen voor de buurt” gepoogd is om de buurtsamenleving niet onnodig zwaar te belasten of drastisch te wijzigen en er in Blauw Dorp/Mariaberg veel aandacht is besteed aan de ondersteuning van bewoners met betrekking tot de sociale aspecten van de stadsvernieuwing, kon de daarmee samenhangende emotioneel geladen problematiek slechts gedeeltelijk opgevangen worden.
Mede dank zij de bereidheid van de bewoners om dit offer toch te brengen, kan de stadsvernieuwing als geslaagd beschouwd worden.
Bij diverse gelegenheden heeft wethouder J. Wevers namens het gemeentebestuur daarover dan ook zijn welgemeende waardering uitgesproken.