Armoedebestrijding

De overschakeling van vestingstad naar industriestad is in Maastricht gepaard gegaan met veel armoede onder de arbeiders en een slechte behuizing. Dit leidde ondermeer tot probleemconcentraties in het hart van de oude stad, zoals het Stokstraatkwartier met een gedeelte van het aangrenzend Jekerkwatier, het Boschstraatkwartier, en de omgeving van de Hoogbrugstraat in Wyck. De verpaupering van deze buurten werd ook in de hand gewerkt door het vertrek van de oorspronkelijke bewoners. Indien ze dat konden betalen gaven ze er de voorkeur aan om in nieuwe herenhuizen of villa’s aan de rand van de stad te gaan wonen ( bijvoorbeeld: Villapark, rond de St.Lambertuskerk, Wilhelminasingel). De achtergelaten huizen werden provisorisch opgedeeld in kleine eenheden, om er zoveel mogelijk gezinnen in te kunnen huisvesten. Omdat er nauwelijks geld werd besteed aan onderhoud, versnelde het verkrottingsproces van deze woningen, wat de huurders vervolgens werd aangerekend. Zo kregen deze buurten geleidelijk aan een stempel van achterbuurt opgedrukt. Zoals al eerder beschreven groeide bij zowel burgerlijke als kerkelijke autoriteiten het besef dat deze neerwaartse spiraal een halt toegeroepen diende te worden. Enerzijds door het verstrekken van een betere beloning en behuizing aan de arbeiders, anderzijds door het bieden van hulp aan de armen. Op parochieel niveau werd materiële bijstand verleend door de St.Vincentiusverenigingen. Onder de parochianen, die daarvoor zelf te weinig geld hadden, deelden ze eten en kleren uit. Via kerkcollectes en giften zamelden ze hiervoor geld in. Dit werk was grotendeels in handen van ‘dames in goede doen’, die er streng op toezagen dat er geen misbruik van deze vorm van liefdadigheid werd gemaakt. De wijze waarop daarbij inbreuk gemaakt werd op de privacy van mensen was dikwijls gênant. ‘Leven van de bedeling’ ervaarde men doorgaans als een schande, die men zo lang mogelijk probeerde te voorkomen. Binnen deze verenigingen groeide het besef, dat het verlenen van louter materiële steun voor de eerste levensbehoeften, mensen nauwelijks uitzicht biedt op verbetering van hun situatie. Door hen onafhankelijk van de goedgeefsheid van anderen te maken wordt dit zelfs bemoeilijkt. Dus moeten mensen op een zodanige manier geholpen worden dat ze weer op eigen kracht verder kunnen leven.

Dit besef leidde tot de oprichting van de Sociale Charitas, die in Maastricht de basis heeft gelegd voor het algemeen maatschappelijk werk. Daarnaast zijn de St.Vincentiusverenigingen blijven voortbestaan.
Ze hebben echter hun aandacht verlegd naar het verlenen van vormen van hulp in noodsituaties, waarin onze huidige sociale wetgeving niet voorziet.
Voor een meer stedelijk en bedrijfsmatig georganiseerde vorm van armoedebestrijding zorgde het Burgerlijk Armbestuur, dat als een voorganger van de huidige Sociale Dienst kan worden beschouwd. Door mensen werk te bieden kregen deze een inkomen, en droegen ze tevens bij aan de kapitaalvorming van het Burgerlijk Armbestuur. Daaruit werd vervolgens geld besteed voor het verlenen van financiële bijstand, het mee realiseren van maatschappelijke voorzieningen zoals de zieken- en ouderenzorg en het creëren van nieuwe werkgelegenheidsprojecten. Wezenlijk verschil met de huidige Sociale Dienst is: dat mensen toentertijd moesten vragen om bijstand (hetgeen als bedelen werd ervaren) en nu recht op bijstand hebben als hun inkomen beneden vastgestelde normen ligt.
Naast verlenen van individuele hulp, werd er ook steeds meer aandacht besteed aan sociale en educatieve vorming in groepsverband. Volgens Engels model werd hiertoe in de jaren dertig door religieuzen in de armste buurten van Maastricht het buurthuiswerk opgezet. Gedeeltelijk was dat een vervolg op het kerkelijk patronaatswerk. Voorbeelden hiervan zijn Buurthuis Sterre der Zee (Stokstraatkwartier en Jekerkwartier), Buurthuis St.Servatius (Kommelkwartier), Buurthuis St.Anna (Boschstraat West), Buurthuis St.Mathias (Boschstraat Oost) en Buurthuis St.Martinus (Wyck). Door de sanering van de oude binnenstad en de daarmee gepaard gaande ontvolking, zijn deze buurthuizen merendeels verdwenen. Eigentijdse restanten hiervan zijn het City Centrum, dat ontstaan is uit een fusie van de buurthuizen St.Anna en St.Mathias, en het Martinushuis in Wyck als vervolg op het buurthuis St.Martinus.

Voorbeeld van de armoedige huisvesting van arbeiders in de oude binnenstad.

Voorbeeld van de armoedige huisvesting van arbeiders in de oude binnenstad.

Veranderde positie Mariaberg

Na de oorlog ging de overheid in toenemende mate aandacht besteden aan het verbeteren van het welzijn van groepen mensen die in moeilijke omstandigheden verkeerden. Instellingen die zich daarvoor inspanden kregen subsidies om de bestaande maatschappelijke problematiek krachtiger en professioneler aan te pakken.
In Maastricht werd nu het bouwen van nieuwe wijken, in combinatie met het restaureren of vernieuwen van de oude kwartieren in de binnenstad, energiek aangepakt. De oorspronkelijke bewoners, die daarom moesten verhuizen, kregen een woning aangeboden in nieuwbouw- buurten zoals Caberg, Malpertuis, Pottenberg, en de uitbreiding van het Wittevrouwenveld. Mede ter voorkoming dat deze mensen de problematiek van de binnenstad mee zouden verplaatsen naar deze frisse nieuw- bouwbuurten, werd het buurtgericht welzijnswerk stevig uitgebreid. Aan de oostkant van de Maas, in het Wittevrouwenveld, werd daartoe de stichting Wijkhuiswerk Maris Stella opgericht.
De stichting Bijzonder Sociale Zorg Maastricht concentreerde zich in hoofdzaak op de westkant. Hier werd geëxperimenteerd met de woon- school-methodiek. Mensen, waarvan vanwege hun achtergrond werd verwacht dat ze niet over voldoende vaardigheden beschikten om een eigentijdse eengezinswoning te bewonen, werden daarin getraind door het welzijnswerk in speciaal hiervoor bestemde woningcomplexen. Vandaar dat zo’n complex ‘woonschool’ werd genoemd. Het Ravelijn-complex is het bekendste voorbeeld van deze aanpak.

Buurthuis St.Servatius

Al deze ontwikkelingen zijn aan Mariaberg voorbij gegaan. De oorspronkelijke bewoners waren immers geselecteerd op basis van positieve gedragskenmerken. Wonende aan de rand van de stad, in nieuwgebouwde huizen, bevonden zij zich in een bevoorrechte positie ten opzichte van de verpauperde binnenstadsbuurten. De aandacht van de kerken, de politiek en het welzijnswerk was dan ook in hoofdzaak gericht op de bewoners daarvan.
Door de snelle na-oorlogse stadsuitbreiding aan de westkant van Maastricht, veranderde de situering en bevolkingssamenstelling van Mariaberg. Geleidelijk aan werd deze buurt nu aan alle kanten ingesloten door nieuwbouwbuurten als Brusselse Poort, Belfort, Daalhof en Campagne en door de bouw van het ziekenhuis Annadal. Daardoor werd Mariaberg een buurt die direct aansloot bij de binnenstad, in plaats van een buurt die van oorsprong aan de rand van de stad lag.
Hoewel de eerste generatie naoorlogse woningen in kwaliteit en architectuur dikwijls de mindere waren van de vooroorlogse, hadden ze meer te bieden qua woonruimte, comfort en woonomgeving. Zodoende werd het wonen in Mariaberg minder aantrekkelijk dan voorheen, ook al bleef de huur in vergelijking met de nieuwbouwbuurten aan de lage kant. Hoewel vooral de oudere bewoners hun buurt trouw bleven, was dit toch van invloed op de bevolkingssamenstelling. Jonge gezinnen die dat konden betalen gaven de voorkeur aan een ruimere en lichtere woning elders. Hun plaats werd ingenomen door mensen met een lager inkomens- en opleidingsniveau. Reden voor pastoor Tilmans om in een artikel in ‘De Nieuwe Limburger’ van 7 maart 1969 zijn parochie te kenmerken als ‘zorgen-parochie’. Wel voegt hij eraan toe, dat er in Maastricht verschillende buurten zijn ‘ die heel wat meer problemen hebben.’

Zijn opvatting werd gedeeld door het Stedelijk Instituut voor Sociaal Werk in Maastricht, waarin inmiddels het maatschappelijk werk en het sociaal cultureel werk waren samengevoegd. In een schrijven, gedateerd 9 oktober 1968, aan het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk stelt het bestuur van deze stichting voor ‘om de subsidiegelden die verstrekt worden ten behoeve van het Buurthuis St.Servatius, vanaf 1939 gevestigd aan de Kruisherengang, over te hevelen naar een nog nader op te richten buurtcentrum in Mariaberg’. Ook wordt erop gewezen dat, ’tengevolge van de ontvolking en vergrijzing van de parochie St.Servatius, er nog maar weinig parochianen dit buurthuis bezoeken’. Van de 308 gezinnen waarmee men contact had, kwamen er 201 uit Mariaberg. In genoemde brief werd Mariaberg omschreven als een ‘maatschappelijk verwaarloosde’ buurt. Verder staat er te lezen dat ‘mede gezien de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de diensten van het Buurthuis St.Servatius blijkt er immers een onmiskenbare behoefte te leven aan welzijnswerk. Bovendien is het gebouw aan de Kruisherengang na 29 jaar zover uitgeleefd, dat er niet meer verantwoord in kan worden gewerkt. Het lijkt dan ook een logische stap om dit buurthuis, met behoud van de subsidietitel en personeelsbezetting, te verplaatsen naar de buurt waarvoor men eigenlijk werkt’.
Dit verzoek wordt ingewilligd en een goed jaar later krijgt het Stedelijk Instituut voor Sociaal Werk de formele toestemming om in Mariaberg van start te gaan.

In deze gebouwen aan de Kruisherengang, die momenteel Roxy’s en de Koninklijke Harmonie onderdak bieden, was van 1939 tot 1969 het voormalige buurthuis St.Servatius gehuisvest. Met behoud van de subsidietitel en personeelsbezetting is dit in 1969 overgeplaatst naar Mariaberg.

In deze gebouwen aan de Kruisherengang, die momenteel Roxy’s en de Koninklijke Harmonie onderdak bieden, was van 1939 tot 1969 het voormalige buurthuis St.Servatius gehuisvest. Met behoud van de subsidietitel en personeelsbezetting is dit in 1969 overgeplaatst naar Mariaberg.

Buurtcentrum Bankastraat 1969 – 1975

Het nieuwe buurtcentrum werd, met medewerking van het kerkbestuur van de parochie van het Onbevlekt Hart van Maria, gehuisvest in een leegstaand gedeelte van de toenmalige kleuterschool aan de Bankastraat. Daar was voor de groepsactiviteiten een tweetal lokalen in het souterrain beschikbaar, en één lokaal op de verdieping, dat gebruikt kon worden als kantoor. Zodoende waren de activiteitsmogelijkheden beperkt. Door het ministerie wordt deze oplossing daarom als een tijdelijke beschouwd. Het Stedelijk Instituut voor Sociaal Werk kreeg dan ook de opdracht om ‘er zorg voor te dragen, dat de huidige accommodatiemogelijkheden zodanig worden uitgebreid dat aan de werkelijke behoefte van de wijk wordt voldaan’.
Voor eind 1971 moest over de vorderingen in die richting verslag worden uitgebracht.
Uiteindelijk heeft dit probleem zichzelf opgelost. Nadat de kleuterschool ondergebracht was bij de lagere school, kon men beschikken over het hele gebouw en had men voldoende ruimte.

In die tijd was dat een belangrijke randvoorwaarde, want de methodiek van het buurt- en clubhuiswerk was immers in hoofdzaak gericht op het organiseren van zoveel mogelijk recreatieve en vormende activiteiten voor alle leeftijdsgroepen. Door het aanbieden van zinvolle vrijetijdsmogelijkheden, het aanleren van sociale vaardigheden en het verlenen van individuele hulp, hoopte het welzijnswerk te voorkomen dat de buurtbewoners in een sociaal isolement zouden geraken.
De accommodatie aan de Bankastraat, die spoedig ook onderdak bood aan de peuterspeelzaal ‘de Kinskörref’, voldeed in redelijk mate aan deze eisen. Een nadeel was echter de ligging aan de zuid-west rand van de buurt. Daardoor werd het buurtcentrum vooral ervaren als een voorziening voor de parochianen van de parochie Onbevlekt Hart van Maria. Door de ‘blauwdorpers’ werd om die reden weinig gebruik gemaakt van deze accommodatie. Diverse malen werd vanuit dit deel van de buurt dan ook actie ondernomen ter verkrijging van een eigen buurtcentrum.
Het verblijf in dit voormalig schoolgebouw is echter van korte duur geweest. Omdat deze kavel bestemd werd voor de bouw van de studio van Regionale Omroep Zuid, werd het geruimd. Dus moest er een vervangende accommodatie komen, liefst meer centraal gelegen in de buurt. Daar was echter geen bouwplaats beschikbaar. Daarom werd besloten om op het plein Orchideeënstraat, Anjelierstraat, Gentiaanstraat, en Anjelierstraat een semi-permanent gebouw van hout te plaatsen, waarin ook de peuterspeelzaal onderdak zou vinden.

Buurtcentrum Bankastraat. Van 1969 tot 1975 is het buurtcentrum gehuisvest geweest in een voormalige kleuterschool gelegen aan de Bankastraat. Dit gebouw heeft plaats moeten maken voor de studio van de Regionale Omroep Zuid, de huidige Omroep Limburg.

Buurtcentrum Bankastraat. Van 1969 tot 1975 is het buurtcentrum gehuisvest geweest in een voormalige kleuterschool gelegen aan de Bankastraat. Dit gebouw heeft plaats moeten maken voor de studio van de Regionale Omroep Zuid, de huidige Omroep Limburg.


Vanuit het buurtcentrum werd vooral aandacht besteed aan het organiseren van zoveel mogelijk recreatieve en vormende activiteiten.

Vanuit het buurtcentrum werd vooral aandacht besteed aan het organiseren van zoveel mogelijk recreatieve en vormende activiteiten.

Buurtcentrum Orchideeënstraat

Het voordeel van zo’n bouwsysteem is dat het snel staat en de indeling makkelijk aanpasbaar is aan de eisen van de tijd. Een nadeel is echter dat er goedkope en weinig duurzame materialen worden toegepast, waardoor de gebruiksmogelijkheden beperkt blijven en er snelle veroudering plaatsvindt. Om die laatste reden wordt zo’n gebouw dan ook in vijftien jaar afgeschreven.
Ondanks deze beperkingen werd dit nieuwe buurtcentrum toentertijd ontvangen als een modern gebouw, dat voor velerlei doeleinden bruikbaar was. Dat was ook nodig, want het buurtwerk was zich aan het bezinnen op verbreding van doelstellingen en werkwijze.
Tevredenheid alom dus bij de opening in 1975, maar niet voor lange duur. Kort daarna werd bekend dat mensen ziek kunnen worden als ze dagelijks met een te hoge concentratie formaldehydegas in aanraking komen.

Onder andere bij de productie van een bepaald soort spaanplaat was dit gas gebruikt. De veelvuldige toepassing van deze spaanplaat in huizen en gebouwen, kan de gezondheid van bewoners en gebruikers ernstig schaden. Vandaar dat de milieuwetgeving bepaalt dat deze spaanplaat moet worden verwijderd, als uit metingen blijkt dat dit gevaar aanwezig is. Omdat een klein half jaar na de opening vooral het personeel begon te klagen over regelmatig terugkerende hoofdpijn en problemen met de ademhaling, werd besloten om een meting verrichten. Daaruit bleek dat er sprake was van een schadelijke gasconcentratie. Goede raad was duur, want in dit houten gebouw was immers veel ondeugdelijk spaanplaat verwerkt. Omdat er niet direct een oplossing voor handen was, werd besloten om in afwachting daarvan het gebouw te sluiten.
De activiteiten en de kantoren konden tijdelijk verplaatst worden naar het gedeeltelijk leegstaande schoolgebouw Maria Goretti. Al improviserend zijn van hieruit bijna een jaar lang de werkzaamheden van het buurtcentrum voortgezet. Daarna kon men weer terugkeren naar het gebouw aan de Orchideeënstraat, waar door middel van bouwkundige aanpassingen het vrijkomen van formaldehydegas tot aanvaardbare proporties was teruggebracht. Een ander mankement van dit gebouw bleek de gebrekkige geluidsisolatie, waardoor groepen elkaar stoorden en het slechts in beperkte mate mogelijk en toegestaan was om muziek te maken.

Buurtcentrum Orchideeënstraat. Dit semi-permanent gebouw is in bedrijf geweest van 1975 – 1998. Gezien de slechte bouwkundige staat waarin het na 22 jaar intensief gebruik verkeerde, was vervanging noodzakelijk.

Buurtcentrum Orchideeënstraat. Dit semi-permanent gebouw is in bedrijf geweest van 1975 – 1998. Gezien de slechte bouwkundige staat waarin het na 22 jaar intensief gebruik verkeerde, was vervanging noodzakelijk.

Buurtgericht welzijnswerk

Het waren niet alleen de accommodatieperikelen die in deze periode voor veel gespreksstof zorgden maar ook de veranderende werkwijze van het Stedelijk Instituut voor Sociaal Werk. Binnen het welzijnswerk groeide de overtuiging dat mensen geholpen moesten worden bij het zelf verbeteren van hun woon- en leefsituatie.
Het uitsluitend aanbieden van een pakket aan activiteiten was hiervoor onvoldoende. Het buurtwerk moest bewoners trainen en steunen om aldus zelf tot actie over te kunnen gaan. Dat maakten bewoners sterker en daardoor onafhankelijker van welzijnswerkers. Voorbeelden van deze benadering waren onder meer: buurt- acties ter verhoging van de verkeersveiligheid en ter verkrijging van meer speel- en groenvoorzieningen, het zoveel mogelijk leggen van de verantwoording voor het opzetten en uitvoeren van het activiteitenpakket in handen van buurtbewoners, het afbouwen van bepaalde recreatieve activiteiten en het verdwijnen van het maatschappelijk werk uit de buurtcentra.

Door deze veranderde werkwijze kon er door het buurtwerk minder aandacht dan voorheen worden besteed aan de verzorging van de activiteiten voor de diverse leeftijdsgroepen. Daardoor verminderde de bezigheden zowel in aantal als in deelname. In Mariaberg werd er dan ook verdeeld gereageerd op de veranderde opstelling van het buurtwerk. Enerzijds vonden bewoners het prima dat ze directer betrokken werden bij het verbeteren van zaken die hen direct aangingen, anderzijds vonden ze het spijtig dat er minder activiteiten in het buurtcentrum waren.
Vooral de eerste jaren van de stadsvernieuwing liepen de groepsactiviteiten sterk terug. Ook omdat veel mensen volledig in beslag werden genomen door de vernieuwing van hun woonsituatie. Dit bleek onder andere uit het veelvuldig beroep dat werd gedaan op de Bewonersstuurgroep, bij het beharti­gen van hun opvattingen en belan­gen. Daarin werd deze bewoners- groep intensief bijgestaan door het buurtwerk, wat veel tijd en energie opeiste. Terecht overigens, want veel mensen werden hierdoor zo in beslag genomen, dat ze nog maar weinig interesse toonden in andere zaken.

De verantwoording voor het opzetten en uitvoeren van activiteiten werd zoveel als mogelijk overgedragen aan buurtbewoners.

De verantwoording voor het opzetten en uitvoeren van activiteiten werd zoveel als mogelijk overgedragen aan buurtbewoners.

Versterkte saamhorigheid

Tijdens de lange ontstaansgeschiedenis van Mariaberg is er nauwelijks aandacht besteed aan de vorming van een hechte buurtgemeenschap.
Feitelijk is deze buurt ontstaan uit de tegenstellingen tussen blauw en rood. De verdere uitgroei ging gepaard met een opdeling over drie parochies, met van elkaar verschillende parochiegemeenschappen en onderwijsinstellingen. Op deelniveau was er wel sprake van kleine solide gemeenschappen, die echter de neiging hadden om zich tegen elkaar af te zetten. Door te kiezen voor een buurtgerichte benadering werd het welzijnswerk met dit historisch gegroeid gegeven geconfronteerd. In afnemende mate speelt dit probleem nog steeds. Typerend hiervoor is dat veel mensen het er nog moeilijk mee hebben om de naam Mariaberg te gebruiken voor de hele buurt. Hoewel het buurtgevoel waarneembaar is gegroeid, blijven zij onderscheid maken tussen Blauw Dorp, Mariaberg en het Trichterveld. Echter de politieke tegenstellingen tussen de roden en blauwen leven nauwelijks meer in deze buurt. Deze kleuren zijn inmiddels met elkaar vermengd. De invloed van de rooms katholieke kerk is tanende, waarmee ook de parochieband aan het verdwijnen is. Bovendien is de gemeenschappelijkheid als gevolg van de stadsvernieuwing sterk gegroeid. Het besluit bij de start, om de buurt als één geheel te benaderen en niet als afzonderlijke deelgebieden, blijkt voor een doorbraak te hebben gezorgd. Voor veel mensen is het moeten meemaken van zo’n stadsvernieuwingsproces een diepgaande emotionele ingreep in hun leven. In een dergelijke situatie hebben mensen behoefte aan contacten met lotgenoten, waarmee ze hun gevoelens en ervaringen kunnen delen en die hun met raad en daad ter zijde willen staan. De wijze waarop zowel de bouwtechnische als sociale aspecten van de stadsvernieuwing waren georganiseerd, boden daartoe voldoende mogelijkheden. Daarvan is dan ook dankbaar gebruik gemaakt.

Ter verbetering van het leefklimaat in de buurt is het welzijnswerk meer aandacht gaan besteden aan de saamhorigheid in de buurt.

Ter verbetering van het leefklimaat in de buurt is het welzijnswerk meer aandacht gaan besteden aan de saamhorigheid in de buurt.

Buurtbeheer, informatie, gezondheid, onderwijs

In 1987 is het Stedelijk Instituut voor Sociaal Werk opgegaan in de stichting Trajekt, die ontstaan is uit een fusie van een vijftal instellingen voor sociaal cultureel werk in Maastricht.
Deze nieuwe stichting stelde zich tot doel om het buurtgericht welzijnswerk verder vorm te geven. Onderwerpen als buurtbeheer, informatie, gezondheid en onderwijs werden nieuwe speerpunten van beleid. Ter voortzetting van de tijdens de stadsvernieuwing geroeide betrokkenheid van de bewoners bij het welzijn van hun buurt, werd het begrip ‘buurtbeheer’ geïntroduceerd. Uit oogpunt van behoud van de goede elementen in de buurt en het aanbrengen van gewenste verbeteringen, werden bewoners georganiseerd in een Buurtplatform. Door voortdurend aandacht te besteden aan zaken als onderhoud, veiligheid en milieu, wordt getracht om een leefklimaat te scheppen waarbinnen de buurtbewoners zich prettig voelen.
Als hulpmiddel hierbij werd er samen met het Buurtplatform Daalhof het Buurtbeheerbedrijf Zuid-West opgericht. Gebruikmakend van diverse arbeidsstimulerende regelingen, biedt zo’n bedrijf langdurig werklozen mogelijkheden om op buurtniveau zinvolle klussen op te knappen. Op die manier wordt er tegelijkertijd iets gedaan aan het probleem van de werkloosheid en aan het regelmatig onderhoud van de buurten.

Tijdens de stadsvernieuwing is gebleken, dat veel onrust en ongenoegen voorkomen kan worden door het tijdig verstrekken van begrijpelijke informatie. Daarop inspelend is het buurtwerk uitdrukkelijk aandacht gaan besteden aan deze taak. Dit heeft vorm gekregen in het opzetten van een Informatiecentrum. In de wetenschap dat mensen die deel uitmaken van de lagere inkomensgroepen de meeste problemen hebben met hun gezondheid, is dit een nieuw aandachtspunt van het buurtwerk geworden. Samen met de Gezondheidswijzer van de GGD zijn er programma’s uitgewerkt, die mensen helpen bij het ontwikkelen van een gezondere levenswijze.
Een belangrijke vernieuwing vormde ook de samenwerking die vanuit Trajekt met het peuterwerk en het basisonderwijs werd aangegaan. Vergroten van de ouderbetrokkenheid, taalvaardigheid, speelmogelijkheden, sociale vaardigheid en creativiteit, vormt de doelstelling van speciaal daarvoor uitgewerkte programma’s. Als hulpmiddel hierbij is er een buurtspeel-o-theek opgericht, die in het Buurtcentrum onderdak heeft.

Buurtbeheerbedrijf Zuid-West aan het werk. Door regelmatig kleine onderhoudswerkzaamheden in de buurten te verrichten, zorgt dit bedrijf er mede voor dat bewoners hun woonomgeving als prettig ervaren.

Buurtbeheerbedrijf Zuid-West aan het werk. Door regelmatig kleine onderhoudswerkzaamheden in de buurten te verrichten, zorgt dit bedrijf er mede voor dat bewoners hun woonomgeving als prettig ervaren.


Gezondheid is een nieuw aandachtspunt van het buurtwerk. Samen met de Gezondheidswijzer van de GGD worden er programma’s aangeboden, die mensen helpen bij het ontwikkelen van een gezondere levenswijze.

Gezondheid is een nieuw aandachtspunt van het buurtwerk. Samen met de Gezondheidswijzer van de GGD worden er programma’s aangeboden, die mensen helpen bij het ontwikkelen van een gezondere levenswijze.


Speelplaats Emile Weslyschool. Voorbeeld van een activiteit die in samenwerking tussen deze school en het buurtwerk georganiseerd is.

Speelplaats Emile Weslyschool. Voorbeeld van een activiteit die in samenwerking tussen deze school en het buurtwerk georganiseerd is.

Realisering nieuwbouw

Mede vanwege de verjonging van het bewonersbestand begon de belangstelling te groeien voor activiteiten die vanuit het buurtcentrum werden georganiseerd. Zowel bij het kinderwerk als bij het jongeren- en het volwassenenwerk toonde de deelname hieraan een stijgende lijn.
Door de opbloei van deze traditionele activiteiten en de ingevoerde vernieuwingen werd het steeds drukker in het buurtcentrum. Daardoor werd de onmiskenbare aftakeling van het gebouw versneld. In toenemende mate openbaarden zich moeilijk herstelbare mankementen. Daarom beloofde wethouder J.Hoen van welzijn, bij gelegenheid van een buurt- bezoek van de gemeenteraad in 1990, dat hij zich zou inzetten voor de bouw van een nieuw buurtcentrum. Hij kon ook moeilijk anders. Om bij gelegenheid van dit hoog bezoek aanschouwelijk te maken dat het dak op allerlei plaatsen lekte, was er een grote partij parapluies opgehangen. Bovendien was het gebouw als gevolg van opspattend regenwater aan de onderkant aan het wegrotten. Ook was er sprake van kierende raamkozijnen en muursegmenten.

Behalve dat de conditie van het gebouw zienderogen achteruit ging, voldeed het niet meer aan de eisen van de tijd.
Steeds vaker werd dan ook in de buurt de vraag gesteld: waarom moet Mariaberg het doen met een gebrekkige houten keet, terwijl andere buurten over een deugdelijk stenen gebouw kunnen beschikken ? Gestimuleerd door de toezegging van de wethouder organiseerden een aantal bewoners zich in de werkgroep ‘Nieuw Buurtcentrum’ en gingen actie voeren voor de realisering hiervan. Na een lange periode van overleg en onderzoek, stelde de gemeenteraad in 1993 een bedrag van 1.3 miljoen gulden beschikbaar aan de stichting Trajekt voor de bouw van een nieuw buurtcentrum. Voor het ontwerp hiervan werden de architecten Frencken & Scholl ingeschakeld. Op basis van een door genoemde bewonersgroep samengesteld ‘programma van eisen’, en de voorwaarde dat het gebouw niet meer dan 800 vierkante meter mocht omvatten, zijn deze aan de slag gegaan. De voorlopige voorstellen die dat opleverde, werden telkens in een gezamenlijke bijeenkomst met Trajekt en de bewonersgroep becommentarieerd. Tevens werden er afspraken over aan te brengen wijzigingen gemaakt. Goed een jaar later resulteerde deze werkwijze in een ontwerp, waarin alle betrokken partijen zich konden vinden.

Niets leek nog een snelle uitvoering in de weg te staan. Nadat het ontwerp in 1995 was goedgekeurd door de gemeentelijke autoriteiten, duurde het toch nog bijna een jaar voordat de vergunning werd afgegeven. Volgens de procedure is dat pas mogelijk nadat er een schoon-grondverklaring is verschaft. Uit onderzoek was gebleken dat er op de plaats waar de nieuwbouw zou komen sprake was van bodemverontreiniging. In vervolg hierop raakten de provincie Limburg en de gemeente Maastricht met elkaar in een langdurige discussie over de vraag ‘wat er met die verontreinigde grond moest gebeuren’. Toedekken of afvoeren? Uiteindelijk werd besloten dat deze afgevoerd moest worden, waarna de schoon-grondverklaring verstrekt werd.
Daarna kon de aanbesteding plaatsvinden, zodat er pas aanvang 1997 een begin werd gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Een goed jaar later, februari 1998, vond de oplevering van het nieuwe gebouw plaats. Ondertussen werden zo goed en kwaad als dat ging de activiteiten voortgezet in een gedeelte van het oude gebouw dat niet direct afgebroken hoefde te worden, aangevuld met container-units. Dat was dikwijls behelpen. Niet alleen vanwege gebrek aan ruimte, maar ook door problemen met de stroomvoorziening en de verwarming. Een voorspelbaar gevolg hiervan was dat de groei van het activiteitenpakket stagneerde en de deelname achteruit liep.

Werkgroep Nieuw Buurtcentrum. Namens bewoners en gebruikers leverde deze groep een belangrijke bijdrage in de realisering van een nieuw onderkomen voor het buurtwerk.v.l.n.r.: Karina Groothousen.Els Pasau ,Leen Steenbakker, Hans Borro, Jos Roumans, Margriet Schiffeleers. Mimi Hilven, Fia Salden. Op de foto ontbreekt Emmerson Tonnaerd.

Werkgroep Nieuw Buurtcentrum. Namens bewoners en gebruikers leverde deze groep een belangrijke bijdrage in de realisering van een nieuw onderkomen voor het buurtwerk.v.l.n.r.: Karina Groothousen.Els Pasau ,Leen Steenbakker, Hans Borro, Jos Roumans, Margriet Schiffeleers. Mimi Hilven, Fia Salden. Op de foto ontbreekt Emmerson Tonnaerd.


Eerste steenlegging (mei 1997). Hierbij waren betrokken de wethouders R.Leenders en V.Dirksen, evenals de directeur van de welzijnsinstellingTrajekt de heer R.Hageman.

Eerste steenlegging (mei 1997). Hierbij waren betrokken de wethouders R.Leenders en V.Dirksen, evenals de directeur van de welzijnsinstellingTrajekt de heer R.Hageman.